Meteen naar de inhoud

Clichés: stromend water

Al wie heeft leren vissen op vijvers en kanalen en het op de grote rivier wil proberen: smeer je billen maar in!

Stromend water is gewoon een pak moeilijker, intimiderend zelfs. Maar gelukkig zijn er een aantal clichés waar we beroep op kunnen doen.

  1. Aasvis gevonden = roofvis gevonden. Dat is altijd waar, maar op rivieren nog meer waar dan elders. Onze ooit stinkende rivieren zijn netjes ingedijkt en voorzien van steenstort aan de oevers. Dus eender waar de steile kant doorbroken wordt, is een hotspot. Een overloop, een splitsing, een keerstroom,… Overal waar de kleine aasvisjes even rust vinden buiten de onophoudelijke stroming, daar is roofvis in de buurt. Het zou zelfs kunnen dat er terug spiering aanwezig is in onze rivieren, en dat de roofvis de school spiering continu achtervolgt, puur op de reukzin. In ieder geval: als je aasvis ziet springen: smijt er maar eens een shad onder.
  2. Riviervissen zijn atletisch gebouwd. Het lijkt wel alsof ze bijna geen slijmlaag hebben, en 1 blok spier zijn. Ze zijn ook zelden beschadigd aan de schubben. Wat ze dikwijls wel hebben, zijn beschadigde (afgesleten) borstvinnen en buikvinnen. We hebben al dikke baarzen gezien met stompjes als borstvinnen, waarschijnlijk van tegen die steenstort te schuren.
  3. Aanbeten zijn knalhard. En maar goed ook, want als je in sterke stroming moet vissen tussen stenen, wordt je loodje of shad alle kanten op gezogen en getikt, dus het voelt alsof je continu flauwe aanbeten krijgt. Maar dat is niet waar: een echte aanbeet zal je voelen. Hou je stok maar stevig vast. Riviervissen hebben geen tijd om je (kunst)aas te inspecteren, ze gaan zich niet omdraaien in de stroming om het achterna te zwemmen. Ze twijfelen niet!
  4. Het getij steekt nauw. En het debiet. En de waterkleur. En de watertemperatuur. Het moet eigenlijk allemaal haarjuist zijn. Vergeet luchtdruk en wolkjes en alle dingen waarvan dat je denkt dat ze een invloed hebben op stilstaand water. De toestand van het water in de rivier bepaalt alles. Als het te hard stroomt, is het een hard stromende chocolademelk, vol sediment. Dan is er bijna niet te vissen. Als het zomer is en niet regent, en het stroomt te weinig, dan is de vis schuchter en inactief, daar kan je ook niks mee. En als je dan nog het ongeluk hebt om een aan rivier te wonen die door een ijzerhoudende grondlaag loopt, dan kan het zelfs zijn dat het sediment ‘flocculeert’. Dat wil zeggen dat het samenkoekt tot grote vlokken, dat kan niet goed zijn voor de kieuwen van de vissen. Dus als dat gebeurt, dat is ook al niet goed. Temperatuur is eigenlijk nog het simpelste: ergens tussen de 15 en 20 graden is ideaal. Een stevige koude regenbui is dus genoeg om alle vis inactief te krijgen.  Ideaal is: een rustig, afgaand tij, met een halve meter tot een meter doorzicht, en een groenachtig tintje. Als de zon laag staat.

OK, dat laatste cliché is een beetje een uitdaging, maar de eerste 3 zijn zo tof dat het het allemaal dubbel en dik waard is.

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *